De streek in de literatuur

Naast de bezienswaardigheden, die iedereen vandaag de dag kan bezoeken, willen wij u echter ook een blik laten werpen op het verleden. In korte uittreksels laten wij u vanuit het gezichtspunt van bekende dichters een historische blik werpen op Noord Baden.

Het romantische Heidelberg is daarbij een goed begin. Hier moeten in de eerste plaats ook de literaire stadsrondleidingen vermeld worden: www.heidelberger-gaestefuehrer.de in het menu "Literat(o)ur".

De hier geciteerde passages en dichters vormen slechts een begin. Wij verheugen ons op uw verdere initiatieven!


Ode van de jonge dichter Friedrich Hölderlin (1770-1843) aan Heidelberg:

"Lange lieb' ich dich schon, möchte dich, mir zur Lust,
Mutter nennen, und dir schenken ein kunstlos Lied,
     Du, der Vaterlandsstädte
         Ländlichschönste, so viel ich sah...."

Unauthorized translation:
Ik houd al heel lang van je, zou je graag,
met vreugde moeder noemen en je een
kunsteloos lied schenken,
Jij, de mooiste stad van het vaderland,



Joseph von Eichendorff (1788-1857) wam in 1807 naar Heidelberg om te studeren:

"Als ich dereinst in Heidelberg studierte,
Stand dort ein kleines Haus, duftig umweht
Vom Lindengange, der zum Schloßberg führte,
Ich weiß nicht, ob es jetzt noch droben steht,
Denn viele, viele Jahre sind vergangen,
seit wir dort unsre ersten Lieder sangen..."

Unauthorized translation:
Toen ik eens in Heidelberg studeerde,
Stond daar een huisje, omgeven door
de geur van de lindenlaan die naar de
kasteelberg leidde, Ik weet niet of het nu
daar boven nog staat, Want vele,vele jaren
zijn voorbij gegaan sinds wij daar onze eer-
ste liederen zongen...)



Mark Twain (1835-1910) kwam in 1878 voor 3 maanden naar Heidelberg, alwaar hij in het kasteelhotel logeerde. Hier een kort uittreksel uit zijn boek "A tramp abroad":

From the north cage one looks up the Neckar gorge; from the west one he looks down it. This last affords the most extensive view, and it is one of the loveliest that can be imagined, too. Out of a billowy upheaval of vivid green foliage, a rifle-shot removed, rises the huge ruin of Heidelberg Castle, with empty window arches, ivymailed battlements, moldering towers - the Lear of inanimate nature - deserted, discrowned, beaten by the storms, but royal still, and beautiful. It is a fine sight to see the evening sunlight suddenly strike the leafy declivity at the Castle's base and dash up it and drench it as with a luminous spray, while the adjacent groves are in deep shadow.

Behind the Castle swells a great dome-shaped hill, forest-clad, and beyond that a nobler and loftier one. The Castle looks down upon the compact brown-roofed town; and from the town two picturesque old bridges span the river. Now the view broadens; through the gateway of the sentinel headlands you gaze out over the wide Rhine plain, which stretches away, softly and richly tinted, grows gradually and dreamily indistinct, and finally melts imperceptibly into the remote horizon.

I have never enjoyed a view which had such a serene and satisfying charm about it as this one gives.
...

One thinks Heidelberg by day - with its surroundings - is the last possibility of the beautiful; but when he sees Heidelberg by night, a fallen Milky Way, with that glittering railway constellation pinned to the border, he requires time to consider upon the verdict.

One never tires of poking about in the dense woods that clothe all these lofty Neckar hills to their beguiling and impressive charm in any country; but German legends and fairy tales have given these an added charm. They have peopled all that region with gnomes, and dwarfs, and all sorts of mysterious and uncanny creatures. At the time I am writing of, I had been reading so much of this literature that sometimes I was not sure but I was beginning to believe in the gnomes and fairies as realities.

Unauthorized translation:
Van het noorden uit kijkt men omhoog naar de Neckar bergengte; vanuit het westen kijkt men erop neer. Dit laatste maakt het meest wijdse uitzicht mogelijk en het is ook een van het mooiste dat je je kunt voorstellen. Vanuit een golvende uitbarsting van helder groen gebladerte verrijst, op een geweerschot afstand, de enorme ruïne van het Heidelbergs kasteel, met lege raambogen, met klimop begroeide kantelen, vervallen torens - verlaten, ontkroond, verslagen door de stormen, maar nog steeds koninklijk en mooi. Het is mooi om te zien hoe het avondzonlicht plotseling de loofrijke helling aan de voet van het kasteel raakt en doordrenkt met als het ware een lichtgevende nevel, terwijl de aangrenzende bosjes in een diepe schaduw liggen.

Achter het kasteel doemt een grote koepelvormige, beboste heuvel op en daarachter een imposantere en hogere. Het kasteel kijkt neer op de compacte stad met bruine daken; en vanaf de stad overspannen twee pittoreske oude bruggen de rivier. Nu verbreedt zich het uitzicht; door de poort van de voorgebergten staar je over de brede Rijnvlakte, die zich ver uitstrekt, zacht en rijk gekleurd, geleidelijk vaag dromerig groter wordt en tenslotte onopgemerkt in de ver verwijderde horizon opgaat.

Ik heb nog nooit zo genoten van een uitzicht dat zo'n vredige voldoening geeft als dit.
...

Men denkt dat Heidelberg overdag - met zijn omgeving - van een ultieme schoonheid is; maar als je Heidelberg ziet als het donker is, een gevallen Melkweg, met dat fonkelende spoorbaantraject als sterrenbeeld aan de rand, moet je je afvragen of je dit oordeel niet moet herzien.

Het vermoeit nooit om in de dichte bossen die op al die loofrijke Neckar heuvels groeien en ze een verleidelijke en indrukwekkende bekoring geven, rond te dwalen; maar Duitse legendes en sprookjes hebben hieraan een betovering toegevoegd. Zij hebben het hele gebied bevolkt met kabouters en dwergen en allerlei geheimzinnige en griezelige wezens. In de tijd, waarover ik nu schrijf, had ik zoveel van deze literatuur gelezen dat ik bijna begon te geloven dat de kabouters en feeën werkelijk bestonden.



In 1788 reed Friedrich Hölderlin (1770-1843) met zijn paard door de Kraichgau naar Speyer. Zijn verhaal over het bovenste Rijndal is een voorbeeld van hoe men het landschap aan het eind van de 18de eeuw zag (uit Literaturregion PAMINA):

Montag, den 2. Juni reist ich ab. Mein Herz erweiterte sich in all den Erwartungen des, das ich sehen und hören werde. Noch nie war mir so wohl, als da ich, eine halbe Stunde von hier, den Berg hinunterritt - und unter mir Knittlingen lag, und weit hinaus die gesegneten Gefilde der Pfalz. Mit dieser Heiterkeit setzte ich meinen Weg fort durch Bretheim, Diedelsheim, Gondelsheim, Heidelsheim, und jetzt war ich in Bruchsal. Von Bruchsal aus hatte ich zwar keine Chausse mehr, aber doch breiten, guten Sandweg. Ich passiert meist dicke, schauerliche Waldungen, so daß ich außer meinem Weg kaum drei Schritte weit um mich sehen konnte. So dick hab ich in Württemberg noch keine Wälder gesehen. Kein Sonnenstrahl drang durch. Endlich kam ich wieder ins Freie, nachdem ich Forst, Hambrücken und Wiesental passiert hatte. Eine unabsehbare Ebene lag vor meinen Augen. Zur Rechten hatte ich die Heidelberger, zur Linken die französischen Grenzgebirge. - Ich hielt lange still. Der neue, unerwartete Anblick einer so ungeheuren Ebene rührte mich. Und diese Ebene war so voll Segens. Felder, deren Früchte schon halb gelb waren - Wiesen, wo das Gras, das noch nicht abgemäht war, sich umneigte - so hoch, so reichlich stand es - und dann der weite, schöne, blaue Himmel über mir. - Ich war so entzückt, daß ich vielleicht dort noch stände mit meinem Roß, wann mir nicht gerade vor mir das fürstlich bischöfliche Lustschloß Waghäusel in die Augen gefallen wäre. Friedrich Hölderlin: "Reisebriefe vom Oberrhein"

Unauthorized translation:
Maandag 2 juni vertrok ik. Mijn hart was vol verwachting van wat ik zien en horen zou. Nog nooit voelde ik me zo goed als toen ik, een half uur hier vandaan, de berg afdaalde - en onder mij Knittlingen lag en ver uitgestrekt het gezegende landschap van de Pfalz. Met deze opgeruimdheid vervolgde ik mijn weg door Bretheim, Diedelsheim, Gondelsheim, Heidelsheim, en toen was ik in Bruchsal. Vanaf Bruchsal was er weliswaar geen straatweg meer, maar wel een breed, goed zandpad. Ik kwam door de meest dikke, akelige bossen waar ik buiten het pad nauwelijks drie passen om mij heen kon kijken. Zo dicht heb ik in Württemberg nog geen bos gezien. Geen zonnestraal drong door. Eindelijk kwam ik weer in open gebied nadat ik Forst, Hambrücken en Wiesental gepasseerd had. Een onafzienbaar dal lag voor mij. Aan mijn rechter kant bevond zich het Heidelbergse gebergte, aan de linker het Franse grensgebergte. Ik bleef lang staan. De nieuwe, onverwachte aanblik van een zo buitengewone vlakte ontroerde mij. En dit dal was zo vol zegeningen. Velden, waar de vruchten al half geel waren - weiden, waar het gras dat nog niet gemaaid was omboog - zo hoog en vol stond het - en dan de mooie blauwe lucht ver boven mij. Ik was zo verrukt, dat ik er misschien nu nog wel met mijn paard had gestaan als niet precies voor mij mijn oog gevallen was op het vorstelijk bisschoppelijk lustslot Waghäusel. Friedrich Hölderlin: "Reisebriefe vom Oberrhein"



De Heidelbergse schrijver Michael Buselmeier (*1938) schrijft in zijn roman "Schoppe" (1989), hoe bij Ketsch de Rijn qua beeld nog veel overeenkomt met het oorspronkelijke van voor de regulering (uit Literaturregion PAMINA):

In der Altrheinschleife
Das Naturschutzgebiet des Altrheins bei Ketsch, an manchen Stellen bis zu zwei Kilometern breit, wird von Wasserläufen durchzogen, die eine Art Schleife bilden, in welcher sich Reste der ursprünglichen Landschaft erhalten haben. Ein Wanderer oder Radfahrer kann die Flußwildnis mit ihren Wasservögeln und Orchideensorten noch annähernd so erfahren, wie sie vor Tullas Rheinkorrektion zu Anfang des vergangenen Jahrhunderts ausgesehen haben mag. Man betritt die Insel, die ziemlich genau die Form eines großen D ausfüllt, über einen eisernen Steg, zwischen dessen Bodenbrettern das Wasser des Altrheins durchscheint. Hier verkehrte früher die Rheinfähre; am jetzigen Försterhaus wurde der Zoll erhoben. Das grüne Wasser scheint auf den ersten Blick zu stehen, verschwindet aber langsam mit einer leichten Linksbiegung hinter Gestrüpp und übereinandergestürzten Baumstämmen. Es entfernt sich ein Stück weit, um wieder zurückzukehren, als treibe es in einem Graben hin und her, aus dem es, aufgehalten von Sandbänken, Kiesbergen und Baumwurzeln, nicht abfließen kann.

Unauthorized translation:
In de Rijn"lus"
Het natuurbeschermingsgebied van de Rijn bij Ketsch, op veel plaatsen tot wel twee kilometer breed, wordt met waterstroompjes doortrokken, die een soort lus vormen, waar binnen het oorspronkelijke landschap behouden is gebleven. Een wandelaar of fietser kan de wildernis bij de rivier met haar watervogels en orchideeënsoorten bij benadering nog net zo zien als zij er voor Tullas Rijncorrectie aan het begin van de vorige eeuw moet hebben uitgezien. Men komt op het eiland, dat precies de vorm van een grote D heeft, via een in ijzer gevatte loopplank, waar tussen de planken door het water van de Rijn zichtbaar is. Hier voer vroeger de veerpont; in het huidige boswachtershuis werd de tol geheven. Het groene water lijkt op het eerste gezicht stil te staan, maar verdwijnt langzaam met een lichte buiging naar links achter kreupelhout en over elkaar gevallen boomstammen. Het verwijdert zich een eind, om weer terug te komen, alsof het in een sloot heen en weer gaat en waaruit het niet kan weglopen omdat het wordt tegengehouden door zandbanken, grindhopen en boomwortels.